Om het functioneren van een organisatie goed te begrijpen is het zeker nodig de machtsen gezagsverhoudingen goed te kennen. Hiervoor dient men dus een scherp oog te hebben, zeker als men dingen gedaan wil krijgen, als men zaken wil kunnen blokkeren of een andere wending wil kunnen geven. Dan dient men te weten wie invloed heeft en welke personen moeten worden benaderd om iets gedaan te krijgen. In combinatie gaat het dan om het kunnen omgaan met of zelfs om het kunnen hanteren van de volgende machtsbronnen, zoals in figuur 9. 7 aangegeven.
Macht: machtsrelatie en machtsafstand De begrippen gezag en macht zijn hiervoor functiegebonden en persoonsgebonden omschreven, en wel als volgt: bevoegdheden worden door de organisatie toegekend aan een functie (de te spelen rol in de organisatie); de manager ontleent bevoegdheden aan zijn functie (gezag); de manier waarop een manager zijn (functiegebonden) bevoegdheden in praktijk brengt, bepaalt bij medewerkers de ervaring (positief of negatief) van een door een manager als persoon uitgeoefende bevoegdheid (macht).
Macht betreft dus het tot op zekere hoogte kunnen bepalen van of richting kunnen geven potentiële macht aan het gedrag van een bedrijfsruimte nijmegen ander (potentiële macht). Machtsuitoefening (gerealiseerde macht) gerealiseerde macht is het in bepaalde mate daadwerkelijk bepalen van het gedrag van anderen of richting geven aan het gedrag van anderen. Bij machtsuitoefening tussen individuen geldt dan dat de meermachtige in meerdere mate het gedrag van de mindermachtige bepaalt dan dat in omgekeerde richting gebeurt. machtsrelatie Een machtsrelatie is daarmee dus een ongelijkheidsrelatie. De mate van ongelijkheid in macht tussen een mindermachtig(e) persoon of groep (P) en een meermachtige(e) machtsafsrand persoon of groep (A) wordt (in navolging van Mulder) wel de machtsafstand (m.a.) genoemd (zie figuur 9.8).
Bij uitoefening van formele macht (legitieme macht of rechtmatige macht) volgt een persoon (P) de ander (A: de leider), omdat hij meent dat hij dat behoort te doen vanwege de posities die A en P in de organisatie bekleden. Van deskundigheidsmacht is sprake als de leider (A) volgens een persoon (P) beschikt over een grotere bekwaamheid of over meer relevante informatie dan P zelf bezit. Daarnaast neemt P aan dat A bereid is deze grotere kennis eerlijk te gebruiken. Van identificatiemacht is sprake als een persoon (P) ervaart dat hij en de leider (A) tot één soort behoren; daarom is hij ook meer vatbaar voor beïnvloeding door de ander. In extreme vorm is van een dergelijke relatie sprake als P – al of niet bewust – probeert A als voorbeeld voor zichzelf te stellen. P identificeert zich dan in denken, doen en laten met A. Deze invloedsrelatie komt veelvuldig voor, ook al wordt deze invloedsrelatie weleens minder passend gevonden of zelfs ontkend. Een charismatische leider zal soms zelfs ontkennen macht te hebben als gesproken wordt over zijn volgers en over negatieve effecten van te weinig kritisch gedrag van al te meegaande medewerkers.